Ten behoeve van het openbaar onderwijs bestaat hier eene zeer goed ingerigte lagere school, welke gemiddeld door 185 leerlingen wordt bezocht, benevens een Fransche school, die thans ruim 30 leerlingen telt.
[Inhoud]
3. Het Horntje.
Het Horntje was vroeger een gehucht in de nabijheid van het dorp den Hoorn, gelegen op de Z. W. punt van het eiland. Van tijd tot tijd afgespoeld en gesleten, staat er nu nog slechts ééne bouwmanswoning. In het begin dezer eeuw stond hier nog een zoogenaamd Lazaret, of Quarantaine inrigting, doch deze is sedert lang in den Oceaan bedolven. Voor omstreeks 150 jaren waren de hier liggende duinen, de hoogste van Texel.—In de vorige eeuw werd een zanddijk gelegd, welke echter, door den hoogen vloed van den 27sten November 1776, geheel weggeslagen, doch later weder hersteld werd.
Tusschen de voorschreven duinen en de Hors, lag vroeger eene kil of kreek, welke bij noodweer, den schepen tot eene veilige ligplaats verstrekte. De Amsterdamsche kooplieden vooral, stelden in het behoud dier kil het grootste belang, en besteedden jaarlijks aanzienlijke sommen, om de Hors des zomers met rijs en stroo te doen bekrammen, en daardoor de kil diep te houden; doch hunne pogingen waren te vergeefs; want één stormgetijde in het najaar, sleepte menigmaal den geheelen arbeid weg, zoodat men ten laatste van de verdere bekramming heeft afgezien, waardoor die kil nu genoegzaam geheel droog geworden of verzand is.—In de nabijheid van het Horntje stond vroeger eene hut, welke tot woning verstrekte [81]voor die lieden, welke de smelt vingen, een vischje dienende tot aas voor den kabeljaauw.
[Inhoud]
4. Hoorn of den Hoorn.
Hoorn, Den Hoorn, of In Den Hoorn, een dorp, geheel in de lengte gebouwd en op een uur afstand van den Burg gelegen, stond vroeger onder het aanzienlijke dorp Den Westen, welke combinatie, gelijk sommigen willen, alleen betrekking had op het kerkelijke, naardien Den Hoorn toen slechts eene kapel bezat. Maar sedert Den Westen bijna geheel vervallen, en de kerk, (waarvan men de grondslagen nog aanwijst) geslecht is, heeft men alle kerkelijke goederen aan Den Hoorn getrokken. Tot 1838 mogt dit dorp, na Den Burg, het grootste der Texelsche dorpen heeten. De toen plaats hebbende organisatie van het loodswezen, deed deze plaats zeer in verval geraken, welk verval nog dagelijks toeneemt, zoodat het dorp Den Hoorn, met Den Westen vereenigd, niet meer dan 167 woningen, en 828 inwoners telt, welke zich hoofdzakelijk op landbouw en veeteelt toeleggen.—Tegenwoordig strekt Den Hoorn nog tot verblijfplaats aan de bemanning van vier Buitengewone Loodsschuiten van Texel, welke aldaar, met eenen Onder-Commissaris van het loodswezen, woonachtig zijn.—
De gemeente welke voor het meerendeel uit Hervormden bestaat, waarvan men er hier 560, waaronder 260 ledematen, telt, maken eene gemeente uit, welke tot den Ring Den Burg op Texel behoort.—
Nadat den Hoorn eerst bediend was door den predikant van het geheele eiland, verbleef het bij Den Burg tot aan 1619, toen het een eigen predikant bekwam in Willem Barents, die echter in het volgende jaar reeds overleed. Gedurende de dienst van Aris Goossen, te Burg en Hoorn, welke in [82]1599 beroepen en in 1624 Emeritus werd, is Den Hoorn derhalve van Den Burg gescheiden.—De Hervormde kerk was vroeger eene kapel, welke later eene parochiekerk werd. Deze kerk is een klein, doch betrekkelijk hoog gebouw zonder orgel, doch versierd met eenen spitsen toren, welke tot baak in zee dient, en daarom door het Departement van Marine onderhouden wordt.
De gemeente der Doopsgezinden alhier, staat geheel op zich zelve, en telt ongeveer 60 ledematen, met een eigen leeraar en een klein bedehuis, dat aan den ingang van het dorp staat.
De Roomschgezinden, die hier bijna evenveel communicanten tellen, zijn kerkelijk vereenigd met die gemeente aan Den Burg.
Het aantal leerlingen der openbare school bedraagt 90 à 100.
In 1744, toen Den Hoorn zich in eene algemeene welvaart mogt verheugen, werd er een gasthuis voor onvermogenden gesticht, terwijl Mejufvrouw Aaltje de Keijzer, weduwe van den Predikant dezer gemeente Hendrik Schutte, in 1839, een huis en tuin vermaakt heeft, om tot predikantswoning te dienen.
Vooral is Den Hoorn bekend als de geboorteplaats van den beroemden dichter en romanschrijver Loosjes, die hier den 15 Mei 1761 het levenslicht aanschouwde.—
In de nabijheid van Den Hoorn plagten vroeger twee bedijkte polders te zijn, de Binnen– en Buitenkuil genoemd, waarvan de eerste nog bestaat; terwijl de laatste reeds lang vernietigd is.—
Zuidwaarts van daar, stond oudtijds nog een dorp, den Ouden Hoorn genoemd; dit dorp is echter reeds in 1398 door de Friezen verbrand.—[83]
[Inhoud]
5. Het voormalige dorp Den Westen.
Weinige zijn de overblijfsels van dit oudtijds zoo schoone dorp, dat thans vereenigd is met Den Hoorn.
De overgebleven groote en hooge Westertoren, waarvan in 1710 de spits is afgeslagen, en de weinige, hier en daar verspreid staande, huizen, doen ons vooronderstellen, dat Den Westen vroeger een der voornaamste dorpen van het eiland moet geweest zijn.
Men zegt, dat bij eene landing der Watergeuzen, in het begin van Maart 1571, het huis van den schout en de kerk zouden verbrand zijn; ook dat het dorp Den Westen, door de Spanjaarden verbrand zoude zijn, waarvoor echter geen andere grond van waarschijnlijkheid is, dan dat er voorheen, omtrent Den Hors, een inham is geweest, het Spanjaardsgat genoemd. In 1514 was hier zekeren pastoor Willem van Alkmaar, die hier een huis benevens 18 morgen en 22 perceelen lands in eigendom bezat; en ofschoon hij in zijne pastorij niet woonde, trok hij nog 66 Rijnguldens ’s jaars.
Niet verre van den Westertoren ligt het eenige gewijde kerkhof van Texel.
Op den 31 December telde men hier slechts 15 huizen met 84 bewoners.
[Inhoud]
6. De Koog.
Dit plaatsje, 1¼ ure van Den Burg verwijderd, telt tegenwoordig slechts een 17-tal huizen, bewoond door ruim 70 menschen. Het ligt in eenen lossen zandgrond, is onbestraat, en zonder boom of heester.—Volgens hetgene mij verhaald werd, was dit dorpje weleer eene zeer bloeijende plaats, alwaar zich vele menschen gevestigd hadden, die zich van de toen [84]aldaar uitgebreide visscherij onderhielden. Inzonderheid bloeide dit dorpje, toen de groote visscherij of walvischvangst haren hoogsten top bereikt had, toen een aanzienlijk getal commandeurs van de Groenlandsvaarders hier hun verblijf hielden, en leven en welvaart over dit dorp verspreidden; ja, men zegt, dat de Koog vroeger zelfs de hoofdplaats des eilands moet geweest zijn, ’t geen echter te betwijfelen is, aangezien Den Burg, oudtijds versterkt en met poorten voorzien, meer tot verblijf der regering, en dus tot hoofdplaats, geschikt was.—
Dan, wat daarvan ook zijn moge, het afnemen door de zee, van uitgestrekte buitenlanden of uiterwaarden, ten N. W. van De Koog, het verval of verplaatsen der visscherij en scheepvaart, enz. heeft deze plaats bijna geheel doen verdwijnen; en het is alleen aan de overgeblevene kerk, den rang van dorp nog te danken, daar het, na de zeer belangrijke afneming in de laatste 50 of 60 jaren, naauwelijks op den naam van gehucht aanspraak zoude kunnen maken.